Hoe leefden Joden in Sneek?

HET BEGIN

In de achttiende eeuw woonden er voor kortere of langere tijd wel Joden in Sneek, maar nooit meer dan enkele gezinnen. Toen ze onder het bewind van Napoleon volwaardige burgers werden en zich overal vrij mochten vestigen, nam hun aantal geleidelijk toe. Omdat ze ook het recht kregen om openlijk hun godsdienst te beoefenen, hielden ze vanaf 1813 synagogediensten. Eerst nog in het woon- en winkelhuis van Aron Frijda aan de Oosterdijk. Zes jaar later kochten ze een huis aan de Gedempte Pol, waarvan ze de bovenkamer inrichtten als synagoge. Al gauw liet zich de behoefte voelen aan een eigen begraafplaats. De Joden kochten een stukje grond buiten de Oosterpoort op de terp Barrewier. In 1823 legden ze daar het ‘Huis des Levens’ aan, de opmerkelijke naam waarmee zij de dodenakker bij voorkeur aanduiden. Al heel snel, op 20 mei van dat jaar, werd het eerste graf gedolven, voor een achttienjarig meisje. Het Hebreeuwse opschrift op de zerk luidt in vertaling: ‘De vrucht werd in de kiem weggeplukt. De ongehuwde Bloeme, teer in jaren, dochter van de heer Aron Mozes Levi Broekhuizen.’

Met een sjoel (synagoge), een beth ha chaim (huis des levens) en een mikwe, een ritueel bad, was voorzien in de basisvoorwaarden voor een complete, zelfstandige kille (religieuze gemeente). Er werd een bestuur gevormd en een voorganger aangesteld. Net als in alle Joodse gemeenten richtte men verenigingen op, respectievelijk voor liefdadigheid, ziekenzorg, verzorging van de synagoge, en ter bestudering van de Schriften. In het midden van de negentiende eeuw werd er ook een Joodse school gesticht, op het terrein achter de synagoge.

Bedroeg het aantal Joden in 1813 naar schatting twintig, in 1829 woonden er elf gezinnen en in 1836 twintig, in totaal 120 personen. Ze barstten inmiddels uit de geïmproviseerde sjoel in het bovenhuis en snakten naar een apart gebouw, een echte synagoge. Die kwam in 1836 tot stand, in de Wijde Burgstraat. Het geld werd mede bijeen gebracht door ruime giften van niet-Joodse medeburgers. In 1880 moest het gebouw zo goed als geheel vernieuwd worden. De Sneker architect Albert Breunissen Troost ontwierp een gevel in de zogenaamde oriëntaalse stijl, die toen juist in zwang begon te komen voor paviljoens en muziekkapellen. Sneek had de primeur van een ‘kerkgebouw’ in die stijl. Aan de voorzijde zaten ‘moors’ aandoende bogen boven de drie toegangsdeuren, en zes ramen met elk drie davidssterren, terwijl de gevel werd bekroond door drie minaretachtige torentjes van gedraaid gemetselde stenen, met een davidsster op het toptorentje. De vertaling van de teksten boven de raampartij: ’Bestendig Uw goedertierenheid voor wie U kennen (Psalm 36:11) en: ‘Want een zon en een schild is de eeuwige God’ (Psalm 84:12). Het gebouw werd met een luisterrijke plechtigheid in gebruik genomen, waarbij de burgemeester en wethouders met de leden van de plaatselijke rechtbank en het vredegerecht aanwezig waren, en ook ‘Zijne excellentie de heer staatsraad, gouverneur der provincie Vriesland’.

RUSTIGE ONTWIKKELING

De 19e eeuw was een periode van rustige ontwikkeling in de geschiedenis van de Nederlandse Joden, ook in Sneek. Het aantal zielen bleef vrij stabiel. In 1892 waren het er 141. De kille (gemeente) telde, zoals vrijwel overal buiten de grote steden, slechts enkele welgestelden en bestond bijna geheel uit kleine luiden die een vaak karig bestaan vonden als slager, bakker, straathandelaar of marskramer. Ook de armen ontbraken niet en die waren voor de toch kleine gemeente een forse last . Daarvoor deed het bestuur soms een beroep op de gemeente in Leeuwarden, maar de Sneker Joden mochten net als de andere ingezetenen een collecte voor hun behoeftigen houden en ze deden niet tevergeefs een beroep op de burgerij.

Wel was er sprake van geleidelijke integratie in de omgeving. Enkele leden van de gemeente stegen boven de traditionele beroepssfeer uit. De eerste was Abraham Frijda, die in 1835 als doctor in de medicijnen promoveerde. Een ander bewijs van aanpassing vormde de predikatie in de synagogedienst, die tot het midden van de 19e eeuw nog in het Jiddisch gehouden werd, maar sindsdien meer en meer in het Nederlands.

Afgezien van particuliere zorgen had het leven van de Joden te Sneek een rustig verloop. Ze voelden zich Nederlander met de Nederlanders en Sneker met de Snekers. De Snitsers van hun kant bekeken hun stadgenoten wel eens als ‘apart’, met verwondering of licht vermaak, maar niet onwelwillend en gemoedelijk. Ze hoorden er gewoon bij; buitenbeentjes, daar was men wel aan gewend. De families Velleman en Pino waren er al sinds 1830 gevestigd en leverden dikwijls bestuursleden voor diverse functies. Andere namen die geregeld als zodanig opduiken zijn (in willekeurige volgorde): de al genoemde Frijda, Kuyt, Sanders, Berenborg, Blindeman, de Wilde, De Wolff, De Groot, De Vries (!).

Een bekend lid van de Joodse gemeenschap was dr. Leopold Herzberger, (1871-1933), geboren in Eindhoven, die in zich als arts vestigde in Sneek en daar trouwde met Elisabeth Kuyt. Hij specialiseerde zich als internist en werd de eerste geneeskundige in Nederland die röntgenologie toepaste. In het bestuur van de plaatselijke sjoel of de kille heeft Herzberger geen taken vervuld, maar wel in landelijke Joodse organisaties. En niet te vergeten ten behoeve van de samenleving in het algemeen en die van zijn woonplaats in het bijzonder, naar goed Joods gebruik. Zo was hij oprichter en eerste voorzitter van de Openbare Leeszaal in Sneek en voerde hij het systeem van rijdende bibliotheken voor het platteland in. Verder was hij regent van het Old burger Weeshuis ter plaatse. Samen met Rudelsheim, opperrabbijn van Friesland, richtte hij de S.A. Rudelsheimstichting op , die tehuizen voor zwakzinnige kinderen stichtte. Ook was hij voorzitter van Het Nederlandse Rode Kruis. Voor al zijn arbeid is hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Een ander vooraanstaande Joodse burger die zich eveneens verdienstelijk maakte in het openbare leven was Hermanus Salomon de Vries, die een manufacturenwinkel had aan het Grootzand. Omstreeks 1880, 1890 zat hij in de gemeenteraad van Sneek namens de liberale kiesvereniging.

ACHTERUITGANG

In 1899, toen Carel Heymans als voorganger in dienst trad, telde de gemeente 135 zielen. De begraafplaats, in 1840 uitgebreid, werd in 1890 nog een keer vergroot en In 1905 werd de synagoge opnieuw gerestaureerd. Daarna begon de achteruitgang. Dat was overal in Nederland het geval, vooral door de trek naar de grote steden. Die trek was niet een uitsluitend Joods verschijnsel, maar hield verband met de toenemende industrialisatie en dus werkgelegenheid.

In 1913 werd de Joodse gemeente van Bolsward opgeheven en de achttien overgebleven leden bij de 114 van Sneek gevoegd. Herhaaldelijk klaagde het bestuur van de gemeente over achteruitgang. In 1922 bijvoorbeeld luidde de klacht dat er in de loop van het jaar verschillende families uit Sneek vertrokken waren, en dat ze de aanslag voor het salaris van de opperrabbijn in Leeuwarden bijna niet meer konden opbrengen. Ook voor hun eigen werk leden ze geldgebrek. En erger: de tijd was voorbij dat de aanwezigheid bij de synagogediensten, althans voor alle mannen, vanzelf sprak. Het werd moeilijk een minjan (het minimum van tien in religieus opzicht volwassen mannen) voor de gewone diensten bij elkaar te krijgen. In 1936 werd het honderdjarig bestaan van de sjoel op bescheiden wijze gevierd. De slechte economische toestand in die crisistijd leidde niet tot uitgebreide feestelijkheden zoals vroeger. Maar vooral het opkomende nationaal-socialisme vervulde de geesten met zorg.

DE OORLOG

In de jaren ’30 zochten Joden uit Duitsland of van nog andere nationaliteit hun toevlucht in Sneek. Dat zorgde tijdelijk voor toename. De Duitse inval in 1940 luidde echter het begin van het einde van de gemeente in. Met de maar al te bekende maatregelen en gevolgen. In Sneek werden echter al vroeg groepen en individuen actief die Joodse en andere burgers hielpen onderduiken. Exacte aantallen zijn niet te geven, maar het staat vast dat van de ongeveer 55 Joden die in aanmerking kwamen om weggevoerd te worden, er 25 in kampen zijn omgekomen, en één daaruit is teruggekeerd. Ongeveer de helft heeft de oorlog overleefd door onder te duiken, te vluchten of anderszins. Een zeer groot percentage in verhouding tot de Nederlandse Joden, van wie slechts een kwart het er levend afgebracht heeft.

Behalve de ’eigen’ Joden heeft het verzet nog tallozen van elders laten onderduiken in de stad en wijde omgeving, kinderen zowel als volwassenen. Slechts zeer weinigen zijn verraden en alsnog gepakt. De onderduikgevers en pleegouders stonden pal voor hun beschermelingen en de bevolking als geheel werkte van harte mee.

HET LOT VAN DE SYNAGOGE EN VAN DE GEMEENTE

De synagoge werd tijdens een razzia op 3 november 1944 vernield. Jonge Duitse soldaten, op zoek naar mannen die te werk gesteld konden worden bij verdedigingswerken in Drenthe, trapten de toegangsdeur in en sloegen daarbinnen alles kort en klein, ook de glas-in-lood-ramen. In de nacht van 7 op 8 november waagden de Sneker politieagenten Dick J. Brouwer en Gerrit Duits zich in het gebouw om te redden wat er nog te redden viel. Brouwer maakte deel uit van een verzetsgroep en Duits sympathiseerde daarmee. Alles wat waarde had, werd in bundels over de muur gegooid die de achterplaats van de synagoge scheidde van de tuin van de familie Radsma. Daar werden ze opgevangen door Jacob Radsma, loodgieter en installateur van gas- en waterleidingen, die lid was van dezelfde verzetsgroep. Hij en zijn dertienjarige zoon Tabe verstopten de kostbaarheden in de kelder van het naast de synagoge gelegen belastingkantoor, waarvan mevrouw Radsma conciërge was. Na de oorlog werden de goederen overgedragen aan de landelijke vertegenwoordiger van de Joodse gemeenten. Een deel van de inventaris is later via de Joodse gemeente van Leeuwarden geschonken aan het kinderdorp te Kfar Batja in Israël.

Het handjevol overlevenden dat naar Sneek terugkeerde, vond eerst onderdak voor hun bijeenkomsten in de consistoriekamer van de Doopsgezinde kerk. Helaas konden ze geen zelfstandige gemeente meer opbouwen: de sjoel was verwoest en er werden geen diensten meer gehouden. Onder hen was Carel Heymans, die zijn werk zo goed mogelijk voortzette. Zo gaf hij als vanouds Joodse les, nu aan één leerling, en hij bezocht de zieken. De spil van het gemeenteleven en het bestuur ervan was echter de zakenman Abraham Kuyt. Tot de opheffing van de gemeente in 1950. De zwaar beschadigde synagoge was in 1949 afgebroken. Op die plaats bevindt zich nu het Speelgoedpaleis van Bart Smit.

De overgebleven leden werden in de gemeente van Leeuwarden opgenomen, waar ze konden deelnemen aan de erediensten onder de bezielende leiding van Kuyt, die er als voorganger bevestigd werd . Voor al zijn inspanningen, na Leeuwarden ook nog in Enschede, viel hem de eer te beurt tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau benoemd te worden.

DE BEGRAAFPLAATS

Het ‘Jodenkerkhof’ werd in 1840 vergroot en voorzien van een zogenaamd metaarhuisje voor rituele reinigingen. In 1890 is het nog eens uitgebreid. Er liggen 94 grafstenen, maar er zijn veel meer mensen begraven zonder blijvend gedenkteken. In totaal bedraagt het aantal graven ongeveer 236. Ook zijn er een aantal Joodse ingezetenen op een andere plek bijgezet. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond er namelijk een twist tussen de modernere, liberale leden en de meer conservatieve, orthodoxe. Eerstgenoemden richtten een eigen gemeente op en hielden aparte erediensten. Het conflict liep zo hoog op dat ze zelfs niet dood en begraven wilden liggen bij de anderen. Ze verwierven een eigen stukje grond op de algemene begraafplaats, omringd met een heg. Zes grafstenen herinneren aan die episode. De opperrabbijn van Friesland wist in 1903 een verzoening tot stand te brengen en de ‘afgescheidenen’ te herenigen met hun broeders en zusters. De laatste die op de Joodse begraafplaats ter aarde werd besteld was in 1964 Carel Heymans, geboren 1867 te Veghel en overleden in Amstelveen, naast zijn vrouw Johanna van Dam, Oisterwijk 1870 –Sneek 1959. Op zijn steen zijn de zegenende handen afgebeeld van de nazaten van de hogepriester Aäron in het oude Israël. Van hen stamde ‘de Sneker rabbi’ af, zoals hij genoemd werd, die echter geen rabbijn was - daarvoor ontbrak hem de opleiding – maar voorganger, voorzanger, leraar en wat dies meer zij. Op een andere steen valt de schenkkan met waskom op, gebruikt voor de rituele wassingen door de Levieten, die dienst deden in de tempel. Nog een opmerkelijke steen is die van Marcus Schaap uit 1890. Daarin is een sjofaar of ramshoorn gegrift, omdat hij in niet alleen voorganger en leraar geweest was, maar ook bazuinblazer. Voor het overige zijn alle graven eenvoudig, met nagenoeg identieke grafstenen. Wel met veel tekst, dikwijls een vers uit het Oude Testament dat past bij de voornaam van de overledene. De oudste zerken geheel in het Hebreeuws, de jongere meestal met Hebreeuws en Nederlands opschrift en dito jaartallen. De familie bezoekt het graf als het uitkomt. Er worden geen bloemen neergelegd. Traditioneel was in heel Europa een steentje op de zerk, ter herinnering aan het bezoek dat men er bracht. Grafbezoek is een mitswe, een gebod. Maar men wil niet uitdrukkelijk verwijlen bij dood en vergankelijkheid. Het gaat om het leven, ook om het eeuwige leven van de geliefde overledene, wiens sterfdag elk jaar herdacht wordt door thuis een herinneringslichtje te laten branden.

In 1995 liet Sneek door Openbare Werken de begraafplaats geheel opknappen en het smeedijzeren hek werd vernieuwd en voorzien van sobere, smaakvolle davidsterren.

SNEEK GEDENKT

Er gingen vele jaren voorbij waarover wij niet gedocumenteerd zijn omtrent de Joodse gemeenschap in Sneek. Het was ook nauwelijks een gemeenschap, eerder verspreid levende individuen, die weliswaar een sterk of minder sterk besef van hun Joodse afkomst, identiteit en onderlinge solidariteit met zich meedroegen, maar daaraan geen uiterlijke vorm gaven. De tijd en de omstandigheden waren er niet naar dat Joden zich als zodanig profileerden. Bovendien kwam er in de naoorlogse jaren een sterke emigratiestroom op gang. Veel Joden voelden zich in het oude ‘zieke’ Europa en zelfs in Nederland niet meer op hun plaats. Daarvoor hadden teveel landgenoten in en na de oorlog hun ware gezicht laten zien. Amerika trok, en na het uitroepen van de onafhankelijkheid van de staat Israël werd het daarheen sijpelende stroompje een rivier. Het aantal achterblijvers werd nog kleiner en concentreerde zich allengs in de Randstad, voornamelijk in Amsterdam en Amstelveen. Het Joodse ‘landschap’ was ingrijpend veranderd. De samenstelling van de ‘bewoners’ ook. In de oorlog was het voorheen omvangrijke Joodse proletariaat in de grote steden totaal weggevaagd. In de negentiende eeuw nog aangeduid als ‘de Joodse natie’, hebben allen zich in de loop van de twintigste eeuw ontwikkeld van Nederlandse Joden tot Joodse Nederlanders.

Het duurde tot begin jaren ’70 voordat er sprake was van een nieuwe lente en een nieuw geluid. Op verzoek van de Culturele Raad van Sneek besloot het college van B. en W. een gedenksteen aan te brengen op het trottoir voor de vroegere synagoge. In 1972 werd in de bestrating een vierkante betonnen plaat ingevoegd. Met de tekst: TER HERINNERING in het Hebreeuws, en in het Nederlands: HIER STOND TOT MCMXLV DE SYNAGOGE. Opperrabbijn E. Berlinger onthulde op 4 mei de steen tijdens een sobere plechtigheid, in het bijzijn van vele genodigden. Aansluitend was er een tentoonstelling over Joods leven in de hal van het stadhuis, die onder andere door verschillende schoolklassen bezocht werd. Bij een reconstructie van de Wijde Burgstraat in 1985 is de tegel op een sokkel geplaatst in de vorm van een davidsster.

Sam (Salomon) de Wolff (Sneek 1878 – Amsterdam 1960), was een bekende econoom en vooraanstaand lid van de SDAP, later PvdA, en auteur van verschillende wetenschappelijke boeken. In zijn memoires ’Voor het Land van Belofte’ haalt hij herinneringen op aan zijn jeugd in de Waterpoortstad en de Joodse gemeente. B. en W. wilden Sam de Wolff eren met een gedenksteen in het plaveisel voor zijn vroegere woonhuis in de Peperstraat, no 15. Op de tegel zijn speelse ex-libris: in een Davidsster een wolf die met de rechterpoot bijwijst in een groot boek op een lessenaar, met de randspreuk: Strijdenskracht Door Wetensmacht - echt socialistisch. De beginletters vormen ’s mans initialen. Dat gebeurde in 1994, kort na de herdenking van honderd jaar sociaal-democratie in Friesland. Opnieuw in aanwezigheid van de nodige genodigden, onder wie veel al of niet Joodse partijgenoten uit de Randstad.

B. en W. hadden in 1950 aan het Oud Kerkhof, in de tuin van de Martinikerk, een gedenkteken laten plaatsen ter herdenking van zowel de oorlog en de bezetting als van de bevrijding van de stad. Een vrouwenfiguur, die door houding en gebaar uitdrukking geeft aan eerbied voor de gevallenen. Het beeld is ontworpen door Willem J. Valk uit Eelderwolde, in samenwerking met de Sneker architect Arjen Goodijk. Maar zonder namen, om de kans te ontlopen iemand te vergeten of ten onrechte dan wel met onjuiste gegevens te vermelden. Allengs werden elders in het land in toenemende mate blijvende herinneringen opgericht aan alle met name genoemde Joodse medeburgers van een stad die in kampen omgekomen waren. In Sneek kwam de suggestie hiervoor van twee Joodse inwoners. Het gemeentebestuur besloot een uitzondering te maken op hun regel: geen namen. ‘Om alsnog Hitlers opzet te verijdelen om de Joden uit te roeien en hun namen in de geschiedenis uit te wissen.’

In 1993 begonnen de voorbereidingen door een initiatiefcommissie Joods Oorlogsmonument. Het werd een hele uitzoekerij, die uiterst nauwkeurig diende te gebeuren. De Joden in de commissie wensten uitdrukkelijk dat het geheel niet de vorm van een grafmonument kreeg maar van een herinneringsteken, dat in het centrum van de stad zou komen te staan, middenin de gemeenschap. Het werd een laag, boogvormig ‘zitelement’, 1,70 m. lang, 0.50 hoog en 0,30 breed, in de sierbestrating van de Wijde Burgstraat, op 2 meter afstand van de davidster. Op 19 juni 1995 was het grote moment daar. Onder de genodigden bevonden zich weer veel Joodse Nederlanders van elders, maar ook plaatselijke oud-verzetsmensen en onderduikgevers, op uitdrukkelijke wens van de Joodse overlevenden. De onthulling geschiedde door Ernst Pino uit Arizona. Hij en zijn broer Hans, tijdens de bezetting ons land ontvlucht, waren de enige overlevenden van de drie Sneker gezinnen Pino, samen tien personen.

De plaats van het gedenkmuurtje bleek achteraf toch niet zo goed gekozen. Mensen gingen er achteloos op zitten, klodders mayonaise en ijs dropen er overheen, fietsen werden ertegen gezet. Honden pisten er tegenaan en, naar boze tongen beweren, ook nachtelijke caféverlaters, zodat de steen aangetast werd. In 2002 werd het monument schoongemaakt en verplaatst naar de tuin van het stadhuis, overdag vrij toegankelijk en ’s nachts afgesloten. Op 4 mei legt het gemeentebestuur tegenwoordig behalve bij het gedenkteken van de Martinikerk ook een krans bij de muur in de Stadhuistuin.

EEN OPMERKELIJK INITIATIEF: STROFFELSTIENNEN

De Duitse beeldend kunstenaar Gunter Demnig (Berlijn, 1947) begon in 1999 met een project om de herinnering aan slachtoffers van de naziterreur aanschouwelijk levend te houden: in de eerste plaats Joden, maar ook Roma en Sinti, politiek-vervolgden, Jehova’s Getuigen, homoseksuelen, slachtoffers van euthanasiepraktijken…. Laagdrempelig, letterlijk zowel als figuurlijk, want zijn objecten liggen ingebed in de bestrating. Ze bestaan uit kubusvormige betonnen stenen, 10 bij 10 bij 10 cm. Met een messing plaatje aan de bovenkant, waarin gegraveerd: Hier woonde …. gevolgd door geboorteplaats, - jaar en datum; daaronder plaats van overlijden en sterfdatum. Demnig vervaardigt de Stolpersteine (stolpern is struikelen) stuk voor stuk zelf, op bestelling door particulieren of instanties , met de opgegeven personalia. Voor een heel schappelijk prijsje. Hij plaatst ze ook allemaal eigenhandig. In de zomermaanden trekt hij van het ene oord naar het andere, en allang ook buiten zijn vaderland. Intussen is hij al neergeknield voor zo’n 20.000 stuks in trottoir of openbare weg vóór de betreffende woningen, met toestemming van het gemeentebestuur. De allereerste stenen heeft hij trouwens zonder verkregen toestemming in Berlijn geplaatst, zonder echter bekeurd te worden; een manifestatie die de weg effende voor algemene instemming en steeds verdere verbreiding. Dat struikelen moet men niet letterlijk nemen want ze steken niet boven de bestrating uit. Maar als steen des aanstoots, voor hen die ‘het niet geweten hebben’, voor degenen die de herinnering aan hun vermoorde medeburgers het liefst vergeten en uitgewist hadden gezien.

In Nederland legde Demnig in 2007 de eerste Struikelstenen, in het voorjaar van 2009 de eerste Friese Stroffelstiennen in Sneek! Op initiatief van woningstichting De Wieren, die na vooronderzoek samen met plaatselijke deskundigen, het project liet uitvoeren en financierde. Acht van de geplande vijfentwintig, voor alle personen op de gedenkmuur. Voor de acht leden van de familie Pino, op drie locaties. Met aandacht van pers en publiek, alles overvloedig gefotografeerd. Daarbij werd niet nagelaten voorafgaand aan het project en daarmee gepaard, de verhalen over de bewuste personen te vertellen en herinneringen aan hen op te halen. Een jaar later volgden de zeventien resterende stenen, opnieuw met belangstelling van pers en publiek, en met zoveel mogelijk nabestaanden of verwanten van nabestaande slachtoffers.

DE SCHADUW VAN EEN STER

Bij zoveel initiatief kon het gemeentebestuur van Sneek haast niet achterblijven. In 2010 was het 60 jaar geleden dat het doek viel voor de zelfstandige Joodse religieuze gemeente. Een gelegenheid om een kunstwerk op te richten als eerbetoon en ter nagedachtenis aan de voormalige gemeenschap als geheel. De Sneker beeldend kunstenaar Dirk Hakze kreeg de opdracht zo’n monument te ontwerpen en uit te voeren. Dat werd een constructie van twee in elkaar grijpende driehoeken van zes lange stalen buizen, opgesteld op een ronde betonnen plaat van 6 meter doorsnee. Constructie en opstelling maken dat op of omstreeks Jom Kippoer, (Grote Verzoendag), wanneer de zon op zijn hoogste punt staat, de schaduwen van de vier opstaande buizen, samen met de beide liggende, exact binnen de begrenzing van de cirkelvormige plaat een davidster projecteren. Dan symboliseren twaalf lijnstukken de twaalf stammen van het volk Israël. De grootste Joodse gedenkdag viel dat jaar op 18 september, maar de steen werd onthuld op maandag de 13e . De zon scheen ’s morgens vroeg, maar liet tijdens de plechtigheden en op het moment suprême, exact om 13.31 uur, verstek gaan. Niettemin zaten en stonden de genodigden vredig bijeen, onder lichte sluierbewolking zich koesterend in de aangename temperatuur en de verheffende en feestelijke sfeer van de ceremoniën, op het grasveld naast de Joodse begraafplaats tegenover het burgemeester De Hooppark. Onder de vele Joodse gasten, de meesten uit Amsterdam, waren ook twee van de ongeveer zestien die er nu in Sneek wonen. Burgemeester Hayo Apotheker sprak. Opperrabbijn Binyomin Jacobs van het IPOR (Interprovinciaal Opperrabbinaat) verrichtte de onthulling en hield een doorleefde en zeer persoonlijke toespraak, die vooral hoop en vertrouwen uitstraalde. De bijeenkomst werd stijlvol opgeluisterd door muziek van een ensemble.

2010 was al met al een memorabel jaar. Daarna zou het niet even stil blijven, integendeel. Een aantal leden van de commissie Kerk en Israël van de PKN in Sneek vatten het plan op om de graven op de Joodse begraafplaats te ontdoen van mos en aangekoekt vuil , verzakte stenen recht te zetten en het geheel op te knappen. Op donderdag 12 mei 2011 traden ze aan, na verkregen toestemming van de landelijke consulent voor Joodse begraafplaatsen en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de christelijke organisatie Boete en Verzoening. Alles moet strikt gaan naar de voorschriften voor zulke begraaf- en gedenkplaatsen. Er werd geboend, geschrobd en gespoten dat het een lieve lust was. Het resultaat ‘kin besjen lije’. Een van de werkers verklaarde: ‘Het is vandaag of deze mensen weer een beetje gaan leven. Steeds meer namen komen tevoorschijn, alsof ze opnieuw geboren worden.’

En dat was nog maar de opmaat tot alles wat Kerk en Israël voor ogen stond, en waarvan wij de manifestaties anno 2012 mogen zien en beleven.

HERDENKEN, WAAROM?

De Joodse gemeenschappen in Friesland zijn nooit zo omvangrijk geweest als elders in ons land, met name in Amsterdam. Toch waren die gemeenschappen ook in onze provincie van wezenlijke betekenis, voor de groot- en kleinhandel, voor kunst en cultuur, voor de wetenschap en voor de samenleving als geheel.

In de oorlog zijn ze praktisch weggevaagd. Maar uit de geschiedenis en uit het leven van ons allen zijn ze niet weg te denken. Ze hebben ons een rijkdom nagelaten aan kennis en studiezin, geloofs- en gedachtengoed, aan woorden en gezegden, wijsheid en humor, aan warme menselijkheid. Ook als wij ons dat niet meer bewust zijn. En als wij het ons bewust worden: een erfenis om er dankbaar mede-erfgenamen van te zijn.

De Joden zijn nog steeds sterk in het gedenken, zowel van bedreiging , vervolging en bijna totale vernietiging van hun volk in de loop van de geschiedenis, als van wonderbaarlijke uitredding en bevrijding. Hun gedenken staat in het teken van het streven naar verwezenlijking van een betere wereld. Dat stelt eisen aan degene die gedenkt: er is wilskracht nodig om tot daden te komen. Zo kan herinnering een inspiratie voor de toekomst vormen. Dat is echt Joods. En daarmee van belang voor ons allen.

Scharnegoutum,
Jantje E. Bazuin.