Joden - ook “gewone mensen”

Als jongetje van 7 jaar ging ik op 17 april aan de hand van mijn vader kijken naar de Canadezen welke met tanks op het Martiniplein stonden. Een hele belevenis, na alles wat al beleefd was.

Aan het begin van de Stationsweg, vlak over de brug en naast het huis van dokter v.d. Zijp hadden de Duitsers een grote wegversperring achtergelaten in de vorm van grote bergen zand aan weerskanten van de straat. Daar was toen veel volk wat stond te kijken naar een groep mannen, werkelijke of vermeende nsb'ers. Deze waren opgepakt door de trotse verzetsstrijders welke er omheen stond, om ook de omstanders aan de kant te houden. De mannen moesten toen als dwangarbeiders deze hopen zand verwijderen of slechten.

De spotternij van de omstanders was niet van de lucht. Tussen het volk stond een kleine man, waarover ieder zich verwonderde dat hij daar stond.

Het was de jood Velleman. Er was niemand toen met zoveel plezier als hij. Zijn commentaren heb ik niet onthouden. Maar ik zie hem nog springen en dansen. Mijn vader zei toen verbaasd: ‘dat is de Jood Velleman!” De eerste Jood welke ik gezien heb. Hoe kon men nu aan zo’n man een hekel hebben? Toch viel het me toen als kind een beetje tegen.

“Het was een gewone man”.